maandag 7 februari 2011

NWO-subsidie voor dyslexie-onderzoek

NWO-Geesteswetenschappen heeft een subsidie toegekend voor een onderzoeksprogramma dat voortbouwt op het ‘Dutch Dyslexia Program’ (DDP), een grootschalig, multi-center onderzoek gestart in 1997 met deelname van de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit van Amsterdam en Radboud Universiteit Nijmegen. Professor Ben Maassen, hoogleraar dyslexie bij de Faculteit der Letteren, leidt samen met professor van der Leij (UvA) en professor Natasha Maurits (BCN/UMCG) het onderzoeksproject .

Taalstoornis

Dyslexie is een taalstoornis op genetisch-constitutionele basis die kan worden gekarakteriseerd als een multi-factoriële stoornis van de neurolinguïstische functies. Het ‘Dutch Dyslexia Program’ is een longitudinale onderzoek waarbij kinderen vanaf hun geboorte tot en met het tiende levensjaar zijn gevolgd. De resultaten bevestigen i n de eerste plaats de genetisch-familiaire etiologie: bij 40% tot 60% van de kinderen van dyslectische ouders wordt de diagnose dyslexie gesteld. In de tweede plaats zijn in de vroege taal- en spraakontwikkeling bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 5 jaar subtiele afwijkingen gevonden die kunnen worden gezien als voorlopers van dyslexie. Zelfs op baby-leeftijd zijn afwijkingen in de auditieve waarneming van spraakklanken gevonden. In de derde plaats is duidelijk geworden dat kinderen met dyslexie grote variabiliteit vertonen in ernst van de dyslexie, en in het verdere verloop van ontwikkeling van leesvaardigheid. Dit onderstreept de heterogeniteit van dyslexie als klinisch beeld en roept vragen op over de factoren die daarbij een rol spelen.

onderzoeksproject Longitudinaal Dyslexie

Het nu toegekende programma plaatst dyslexie in een longitudinaal, neurolinguïstisch perspectief. De onderzoekers richten zich daarbij op twee belangrijke onderzoeksvragen. (1) Ongeveer de helft (40% tot 60%) van de kinderen van dyslectische ouders ontwikkelt dyslexie (groep DYS), maar de andere helft niet (groep nonDYS). Dit project richt zich op kinderen gedurende de eerste jaren van de leesontwikkeling (‘present state’). Onderzocht worden de ernst van de fonologische tekorten en normalisatie- en compensatie processen door kinderen met genetisch risico op dyslexie mét (DYS) en zónder (nonDYS) dyslexie onderling te vergelijken, en te vergelijken met controle-kinderen.

(2) De tweede vraag is gerelateerd aan de eerste en richt zich op het verdere verloop van de leesontwikkeling. Naast het verschil tussen DYS en nonDYS, blijkt er ook een grote variabiliteit binnen de groep DYS wat betreft snelheid van leesontwikkeling en uiteindelijk bereikte, functionele leesvaardigheid. Dit tweede project volgt de kinderen verder gedurende een aantal jaren van hun leesontwikkeling (‘future state’).

Het longitudinale karakter van dit onderzoek, met een leeftijdsspanne van 0 tot 15 jaar, biedt de unieke mogelijkheid antwoorden te vinden op een aantal kernvragen met betrekking tot dyslexie.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten